We voelen de hitte niet eens meer
- 11 juli 2016
Duizend broden. Dat is de hoeveelheid die iedere ochtend voor de 350 huishoudens in het Al Awdi kamp door de vrouwen wordt gebakken. Het is hard en heet werk, net als de voorbereiding voor Iftar, de traditionele maaltijd die het einde inluidt van de vastendag gedurende Ramadan.
De buitentemperatuur, die gemakkelijk 40° Celsius aantikt, voelt als een zwoele lentedag vergeleken met de broeiende hitte in de keuken. De maaltijden worden in gigantische pannen op geïmproviseerde gasbranders bereid. Door een gebrek aan elektriciteit in het kamp is de enige vorm van ventilatie een open raam. Maar ondanks deze ongemakken zijn de vrouwen blij dat ze zichzelf nuttig kunnen maken. “We voelen de hitte niet eens meer,” zegt Fatima*, één van de vrouwen.
Het bereiden van de maaltid voor hun families is slechts één van de manieren waarop de vrouwen het leven in Al Awdi kamp, in Libanon’s Bekaa Vallei, zo veel mogelijk op hun leven thuis proberen te laten lijken. Dat thuis is niet eens zo heel ver weg: het kamp bevindt zich op slechts zeven kilometer van de Syrische grens. De bergrug die Libanon scheidt van Syrië is vanuit elke hoek van het kamp te zien. Het is een herinnering, iedere dag weer, aan de gevaren die de Syriërs zijn ontvlucht, de familieleden die ze achter moesten laten en de oorlog die hun land al meer dan vijf jaar in puin legt.
In het Al Awdi kamp, wat door de lokale organisatie URDA gemanaged wordt, hoeven deze vrouwen en hun families niet meer voor hun leven te vrezen. Het kamp biedt hen bescherming; er is 24-uur bewaking en een hoge muur houdt ongewenste bezoekers buiten. Alhoewel de huisjes, containers van steen of plastic, vaak niet groter zijn dan een fikse garage, bieden deze wel enige bescherming tegen de onbarmhartige elementen. Er is zelfs een schooltje.
Het is dan ook niet gek dat de wachtlijst voor dit kamp ongelofelijk lang is. ‘Opvang in de regio’, zoals het wordt genoemd, ziet er voor de meeste Syriërs (meer dan 1 miljoen op een bevolking van 4 miljoen Libanezen) heel anders uit. Zij zijn gedwongen zich te vestigen in zogenaamde ‘informele nederzettingen’ op privéland van boeren en andere grondbezitters. Daar lopen ze constant het risico om verjaagd te worden. De Libanese overheid is namelijk uitermate terughoudend in het opzetten van formele vluchtelingenkampen, huiverig als men is dat de Syriërs zich te comfortabel gaan voelen in hun toevluchtsoord en voorgoed willen blijven. Daardoor hebben de meeste vluchtelingen geen andere keuze dan provisorische tentenkampen te bouwen met elk stukje bouwmateriaal dat ze kunnen bemachtigen. Een paar vellen plastic is alles wat hen scheidt van de bloedhete zomer en de drassige winters met regen en sneeuw.
“Buiten het kamp is het bovendien erg moeilijk werk te vinden,” zegt Mohammad Allaw, die werkzaam is voor Oxfam in de Bekaa Vallei. Hij houdt zich specifiek bezig met veiligheidsproblemen van Syrische vluchtelingen in Libanon. “Soms is er een baan beschikbaar in de landbouw, de bouw of het huishouden. Mannen worden per dag zo’n 7 dollar betaald, terwijl vrouwen voor hetzelfde werk slechts 3 dollar krijgen.”
In het kamp worden vrouwen eerlijk en gelijkwaardig betaald voor hun werk. Hun kinderen kunnen naar school, alhoewel het kamp alleen basisonderwijs aanbiedt voor kinderen tussen 6 en 12 jaar. Hun mannen kunnen werken in de afvalcentrale, een stinkende maar noodzakelijke klus. Er is zelfs een klein marktplein waar inwoners van het kamp kookmaterialen, gereedschap en zelfgemaakte spullen kunnen kopen en verkopen.
Zolang er geen einde in zicht is voor het conflict in Syrië, maken deze vrouwen er het beste van. Vanavond eten ze samen: er is weer een dag voorbij van de Ramadan, nog maar elf te gaan.
* Niet haar echte naam.