Hulpbeleid beter ten halve gekeerd, dan geheel verdwaald
- 17 november 2014
In 2012 tekende minister Ploumen vol trots als eerste minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor een bezuiniging van 750 miljoen per jaar op hulp en in 2017 zelfs een miljard. ‘Maar’, zei ze: ‘ik ga met minder geld meer resultaten boeken’. Dat zou ze doen door een aantal fundamentele veranderingen door te voeren in ontwikkelingssamenwerking. Maakt ze haar beloftes waar?
Dit opiniestuk is vandaag (18 november 2014) gepubliceerd in de Volkskrant.
Allereerst de forse bezuinigingen. Daarmee zakte Nederland ver door de bodem van de internationaal afgesproken 0,7 procent van ons inkomen, terwijl buurlanden als België, Duitsland en Groot-Brittannië juist het ontwikkelingsbudget fors verhoogden. Terwijl de crisis langzaam ten einde loopt, besloot de regering deze zomer tot een extra bezuiniging van nog eens een kwart miljard. Van elke euro die we gezamenlijk verdienen, geven we dan nog maar een halve cent uit aan hulp.
Bezuinigen op structurele hulp
De hardste klappen vallen in de allerarmste landen: Nederland besteedt nog maar 0,15% van het nationaal inkomen aan de allerarmste landen. In Sub-Sahara Afrika, waar de nood het hoogst is, is onze hulp in 10 jaar tijd zelfs met een kwart afgenomen. Terwijl de regering, onder druk van de ‘constructieve’ oppositiepartijen, het budget voor noodhulp ophoogde, gaat het tegelijkertijd door met forse bezuinigingen op structurele hulp aan de armste landen en landen in conflict. Het is dan ook een onnavolgbare keuze van de regering om tientallen miljoenen (extra) te bezuinigen op rechtstaatontwikkeling, wederopbouw en corruptiebestrijding.
Ten tweede verlegde het kabinet de koers van armoedebestrijding via investeringen in sociale sectoren als onderwijs en gezondheidszorg, naar investeringen in bedrijven en handel.
Noodhulp bieden
In de armste landen, vaak fragiele staten die gevoelig zijn voor crises, zijn investeringen in gezondheidszorg en onderwijs de beste manier om mensen te helpen aan de armoede te ontkomen. De ebola-crisis in West-Afrika maakt op navrante manier duidelijk dat verbetering van gezondheidszorg letterlijk van levensbelang is. Het overhaaste vertrek van bedrijven uit het crisisgebied laat zien dat bedrijven in kwetsbare landen niet de oplossing bieden. Het zijn hulpverleners van maatschappelijke organisaties en de Wereldgezondheidsorganisatie die extreme inspanningen leveren om de crisis onder controle te krijgen. En na een crisis zijn het hulporganisaties die met lokale groepen samenwerken aan herstel, aan armoedebestrijding en het creëren van voorwaarden voor ontwikkeling, zoals goed bestuur.
Ontwikkelingshulp geld
Verplichte besteding van gelden uit ontwikkelingssamenwerking via het Nederlands bedrijfsleven is echter geen taboe meer, ongeacht internationale afspraken om dit niet te doen en (recente) studies waaruit blijkt dat gebonden hulp niet werkt.
De regering gaf haar nieuwe beleid verder vorm met 2 instrumenten: het ‘Good Growth Fund’ en het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Het Good Growth fonds heeft nog geen contracten opgeleverd, maar vast staat dat tweederde van het fonds primair draait om het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het gaat bovenal om het verstrekken van gunstige leningen aan Nederlandse bedrijven. Het BIV zou zich richten op fragiele regio’s en op het beschermen van de burgerbevolking in die landen. Nadat het fonds eerst door Ploumen werd beheerd, is nu de verantwoordelijkheid verschoven naar de minister van Defensie. Ontwikkelingsrelevantie moest de leidraad worden voor het BIV, maar in de praktijk mochten er ook anti-piraterij missies van betaald worden. In de praktijk is het BIV mislukt.
Duurzame hulp
Positief was dat de minister aanvankelijk hoge ambities toonde om ontwikkelingsbeleid coherent te maken met handel: handel moest duurzaam worden. De minister zette zich in tegen landroof, ze spreekt bedrijven actief aan belasting te betalen en zet zich in voor het aanpakken van onveiligheid in de textielsector, samen met bedrijven en maatschappelijke organisaties. Maar concrete resultaten laten nog wel op zich wachten. De minister probeert meer economische sectoren, zoals steenkool en banken, te stimuleren om convenanten te sluiten, waarin bedrijven beloven om maatschappelijk verantwoord te investeren. Als de regering echter niet bereid is om waar nodig dwingend op te treden om mensenrechtenschendingen en milieuschade tegen te gaan, dan zal haar initiatief een tandenloze tijger blijken.
Ontwikkelingssamenwerking
Tenslotte koos de regering ervoor om fors te korten op maatschappelijke organisaties, terwijl die juist in staat zijn om de oorzaken van armoede en extreme ongelijkheid in de volle breedte aan te pakken. Zij vormen netwerken met lokale organisaties die zelf overheden ter verantwoording roepen en eisen dat belastinginkomsten daadwerkelijk worden besteed aan onderwijs, gezondheidszorg en aan steun voor en boeren en boerinnen om de voedselproductie te verbeteren. Ze zoeken duurzame mogelijkheden voor ontwikkeling ter plaatse en ze wisten te bevorderen dat wereldleiders een wapenhandelsverdrag sloten. Wereldwijde organisaties als Oxfam zetten met hun partners belastingontwijking, klimaatverandering en de dramatische positie van vrouwen op de agenda en bewegen voedselgiganten ertoe misstanden in hun productieketen terug te dringen. Het is positief dat de minister belang hecht aan gender en opkomt voor seksuele rechten van vrouwen en minderheden, maar het is tegenstrijdig om vervolgens te bezuinigen op de maatschappelijke organisaties die hiervoor, en voor al die andere zaken strijden.
Armoedebestrijding
Aan de intenties van de minister twijfel ik niet, maar het beleid van dit kabinet dreigt niet meer, maar minder op te leveren voor armoedebestrijding. Het zou daarom goed zijn als de Kamer nu de balans opmaakt en het beleid van de minister bijstelt.
Farah Karimi, algemeen directeur Oxfam Novib
Bron: Oxfam Novib, 18 november 2014